• Siebold

8 augustus 1823 — Dag 42

Sieboldblog nagasaki 1

Baai van Nagasaki

Iedere dag een stukje uit het dagboek van Siebold van de reis van Batavia naar Japan in het jaar 1823.

8 augustus 1823 — Dag 42
We peilden Kaap Nomo ZO. en O. en merkten dat de stroming ons tijdens de nacht te ver naar het noorden had gebracht om bij een zwakke ZW-wind de baai van Nagasaki binnen te kunnen lopen. Net zoals de Mesima-groep belangrijk is voor het opzoeken van de zuidwestkust van Japan, zo is Kaap Nomo het belangrijkste oriëntatiepunt voor de baai van Nagasaki. Deze Kaap (Nomosaki) vormt met een precies ten noorden er tegenover liggend punt, de Osaki, de baai waarin verschillende klippen, rotsen en eilanden en aan het oostelijke eind de haven en de stad Nagasaki liggen. Nomosaki, op 12°35’ noorderbreedte en 128°43’ oosterlengte van Greenwich, is een ongeveer 478m hoge heuvel op een zich naar het zuidwestelijk uitstrekkende, smalle bergachtige landtong gekenmerkt door zijn steile rotswanden, zijn afgeronde kroon en een diep zadel, waarmee het overgaat in de heuvels van de landtong. Het dicht daarbij gelegen eilandje Kawasima en de noordwestelijk uitstekende rotsen — de Japanners noemen ze Mitsu-se, de Nederlanders “De hen met de kuikens” — kenmerken ze nog meer. De hoogste top van de vele heuvels en bergen van deze landtong is de Kawara-jama (dakpanberg), die zich 632 m boven de zeespiegel verheft. Het strand van het westelijke deel van het eiland Kiushiu vormt met het hoogland van de Gotogroep een halve cirkel die zich uitstrekt over de hele westelijke, noordelijke en oostelijke horizon.

We genoten vanaf het schip van een kostelijk uitzicht. Levendige groene heuvels en bebouwde bergruggen versieren de voorgrond waarachter zich in scherpe trekken blauwachtige bergtoppen verheffen. Donkere rotsen onderbreken hier en daar de zeespiegel, en door de morgenzon belicht, glinsteren de steile rotswanden van de dichtbijgelegen kust in een veelvoudige wisseling van kleuren. De trapsgewijs bebouwde heuvels van de voorste eilanden, de blinkend witte huizen en afzonderlijke tempeldaken, die prachtig uitsteken tussen ceders, en talrijke woningen en hutten langs het strand en in de inhammen, leveren een oprecht verrukkende aanblik. We lieten daarbij de gelegenheid niet onbenut, van onze Japanners enkele verklaringen te ontlokken, en ze wezen ons zo goed als mogelijk was, op de merkwaardigste dingen. Het was opvallend dat de mooie witte huizen waarvan we dachten dat het huizen van belangrijke mensen waren, magazijnen zijn, waarvan men de muren als bescherming tegen brand met een uit schelpenkalk bereidde mortel bekleedt. Zeilschepen en visserskano’s verlevendigden de ingang van de baai. Op het geroep van onze Japanse gasten kwamen verschillende vissers naderbij en boden ons hun vangst aan met een vriendelijkheid en vrijgevigheid, die ons verraste van deze eenvoudige lieden. Ze waren zeer vriendelijk, en men kon het aan hen zien dat ze blij waren om hun geredde landgenoten, en om ons vissen te schenken. Ze weigerden geld en andere geschenken van waarde aan te nemen, en vroegen slechts om enkele lege wijnflessen. De bekende groene wijnflessen zijn in Japan zeer geliefd. Ik wil zeevaarders daarop attent maken omdat ze nu het doelmatigste ruilmiddel met Japanse vissers, die men op zee tegenkomt, afgeven. Voor zulke lieden zouden geld en andere Europese waren ruilmiddelen zijn die beschouwd zouden worden als smokkelwaar en ze eerder afschrikken dan aanlokken.

De vissersbootjes bevielen ons. Ze leken ons eenvoudig en doelmatig en onderscheidden zich speciaal door hun netheid. Ze zijn zoals überhaupt alle Japanse vaartuigen gemaakt van ceder- en kamferhout, zelden van dennen- of sparrenhout. De planken en balken zijn samengevoegd met houten en koperen nagels en spangen, en de zijkanten en de boeg zijn versierd met koperbeslag dat, als het door het zeewater groen uitgeslagen is, goed afsteekt tegen het geschaafde witte hout. In Japan teert men de schepen niet. De achterkant is stomp en de zijkanten lopen naar voren toe uit in een zeer spitste voorsteven, die de ontbrekende kiel vervangt, door de golven snijdt en de kano in evenwicht houdt. Aan de achterkant is zoals gewoonlijk het roer bevestigd dat draait in een sterke dwarsbalk van kamferhout. Ongeveer een voet boven de bodem bevindt zich een tweede bodem die met matten is bedekt en zeer schoon wordt gehouden. De vissers gebruiken afhankelijk van de omstandigheden roeiriemen of het zeil. De riemen zijn van eikenhout, lang en smal en samengesteld uit twee stukken, en omdat men de riemen voortduren onder water houdt, roeit men op een manier die het vaartuig buitengewoon snel vooruitbrengt. Op grotere vaartuigen gebruikt men meerdere riemen aan beide kanten, bij kleinere slechts een aan de achterkant, die gelijk de plaats van het roer inneemt. De mast, die naar believen weggehaald kan worden, staat in het midden en voert een zeil van katoenstof, vaker nog van stromatten. Het anker is eenvoudig van hout gemaakt en wordt met een steen verzwaard. Met betrekking tot de methoden en technieken van visvangst en het daarbij gebruikte materiaal wil ik hier voorlopig opmerken, dat men zich bij een volk dat zijn belangrijkste voedingsmiddel sinds eeuwen uit zee haalt, de visvangst moet beschouwen als een bedrijfstak die een hoge mate van volmaaktheid heeft bereikt.

De vissers waren met uitzondering van een schaamband grotendeels naakt, het hoofd was omwonden met een doek of met een strohoed bedekt. Enkelen droegen een korte kiel van kleurig katoen. Ze hebben een bijzonder soort mantel, gemaakt van het weefsel van de bezempalm, klaarliggen om zich bij regen en storm te beschermen. Het waren grotendeels korte, sterke mannen met een wit-gelige huidskleur, die overging in koperrood op de aan de zon blootgestelde plaatsen. Ze hadden niet allemaal dezelfde huidskleur, en de witteren, die vaak wel meer kleren aanhadden, lieten zien dat ze van een betere stand waren.

Tot ons genoegen en tot het verdriet van de zeelieden, hield de windstilte aan. Tegen de avond kwamen steeds meer vissers naar de zijkant van ons schip, en we praatten met hen tot in de nacht. We zagen ze vissen met netten, hengels en steekvorken, en omdat ze tijdens de nacht vissen bij het licht van vuur, dat aangestoken wordt op roosters aan de zijkant van de boten, konden we genieten van een heerlijk schouwspel van talrijke vuurvlammen op en in de zeespiegel. Op enkele hoge bergen langs de kust werden wachtvuren gestookt die ons bij de stroming van de zee te pas kwamen als vuurtorens. We wilden voor anker gaan, maar omdat we niet minder dan 90 vadem [162 m] peilden, moesten we laverend onder zeil blijven.


Het is dit jaar precies 200 jaar geleden dat Siebold aankwam in Japan. Hij vertrok op 28 juni 1823 vanaf Batavia voor de zes weken durende overtocht. Zijn verslag van deze reis werd voor het eerst gepubliceerd in 1897, in de heruitgave van zijn monumentale werk Nippon. Ter gelegenheid van de tweehonderdste verjaardag van deze reis zullen wij gedurende de komende zes weken zijn reis volgen aan de hand van dit reisverslag.


Bron: Siebold, Ph. Fr. von., Nippon. Archiv zur Beschreibung von Japan und dessen Neben- und Schutzländern Jezo mit den südlichen Kurillen, Sachalin, Korea und den Liukiu Inseln. Herausgegeben von seine Söhnen. Würzburg und Leipzig, 1897.

Vertaling Martien J. P. van Oijen

Lees verder over Siebold