14 juli 1823 — Dag 17

Sieboldblog naderende storm

Riau-archipel

Iedere dag een stukje uit het dagboek van Siebold van de reis van Batavia naar Japan in het jaar 1823.

14 juli 1823 — Dag 17
[Siebold slaat 14 juli over in het dagboek]

Op 14,15 & 16 juli schreef Siebold niets in zijn dagboek. Deze leegte biedt ons de mogelijkheid om over drie dagen verspreid hier een ander deel uit de Nippon af te drukken:

Philipp Franz von Siebold, een biografische schets [deel 1]

Door Alexander von Siebold

Philipp Franz von Siebold, overste bij de Generale staf van Nederlands-Indië, en de meest grondige onderzoeker van Japan, kwam uit een familie van Frankische geleerden. Hij werd geboren in Würzburg op 17 februari 1796, als zoon van Johann Georg Christoph von Siebold, professor in de Geneeskunde en Chirurgie, en Apollonia Lotz. Zijn grootvader was de bekende Karl Kaspar von Siebold, die door zijn tijdgenoten “Chirurgus inter germanos princeps” [de beste van de Duitse chirurgen] werd genoemd en in heel Duitsland beschouwd werd als een man met grote verdiensten voor de medische wetenschap.

Philipp Franz von Siebold, wiens vader al stierf in 1798, kreeg zijn eerste onderwijs in Würzburg onder het toeziend oog van zijn Heeroom, de domheer Lotz. In 1815 ging hij naar de universiteit van zijn geboortestad, waar hij zich niet alleen verdiepte in zijn studie Geneeskunde, maar ook in Natuurwetenschappen en Land- en Volkenkunde. In 1820 behaalde hij zijn doctorsgraad in de Geneeskunde. Hij was een leerling geworden van Döllinger, een vriend van zijn vader, in wiens huis hij kennis maakte met Oken, Nees von Esenbeck, d'Alto, Pander, Cretsmar, Gartner, Sömmering en vele andere bekende natuuronderzoekers. Door de omgang met deze mensen werd zijn voorliefde voor de natuurwetenschappen gestimuleerd en ontwaakte in hem het verlangen om landen buiten Europa te bezoeken.

Als levenslustige student was hij lid van het corps Moenania. Als oudere student was hij een tijd bestuurslid van deze vereniging, waaraan hij altijd de warmste herinneringen bewaarde. Het lukte hem het bruisende, vrolijke studentenleven te verenigen met serieuze studie. Alles wat hij later bereikt heeft op het gebied van natuurwetenschappen, geografie en volkenkunde vormt het glanzende bewijs dat hij zijn universitaire studie heeft gedaan met grote plichtsbetrachting. Wij zijn in het bezit van een brief van Siebold uit het jaar 1818 aan zijn oom Adam Elias Siebold, waarin hij hem bericht over zijn studie. Hierin schrijft hij: ”Ik kom iedere dag dichter bij mijn doel, want ik denk dat ik volgend jaar in de zomer zal kunnen promoveren. Mijn Heeroom Dechant zal u wel geschreven hebben dat ik vlijtig studeer en dat mijn geachte professoren tevreden over mij zijn. De wijsheid komt met de jaren, en ik heb inmiddels mijn wilde haren verloren.”

In dezelfde brief vermeldt hij dat hij sinds anderhalf jaar bij de hoge ambtenaar Döllinger woont: “een man, onder wiens leiding ik mij zeker tot uw (zijn oom’s) welbehagen zal ontwikkelen.” Het slot van de brief is typerend voor Siebold: “Ik wil afsluiten met de herhaalde belofte dat ik de naam Siebold eer zal aandoen, en als het de hemelse wil is, hem in Würzburg handhaven.” Hij kon toen niet vermoeden, dat zijn ster niet in Würzburg maar in het verre Oost-Azië zou rijzen. Maar de belofte de naam Siebold hoog te houden, heeft hij waargemaakt.

Nadat Siebold de doctorsgraad had behaald, ging hij in het jaar 1822, met toestemming van Zijne Majesteit de Koning van Bayern, naar Den Haag. Daar werd hij door bemiddeling van Dr. Haarbauers, een leerling van zijn vader en lijfarts van Koning Willem I, op 21 juli 1822, bij Koninklijk besluit benoemd tot Chirurgijn-majoor in het Nederlands-Indisch leger. Tegelijkertijd werd hem verteld dat hij in de koloniën de opdracht zou krijgen om natuurhistorisch onderzoek te doen. Daarna bracht Siebold eerst nog korte bezoeken aan Parijs, Frankfurt en Bonn, waar hij zijn onderzoeksdoelen besprak met de geleerden Cuvier, Nees, Abel Remusat, W. von Schlegel, Cretsmar e.a. en beloofde met hen te corresponderen. Vervolgens ging hij via Den Haag naar Rotterdam en scheepte zich op 23 augustus in voor de reis naar Batavia met de “Jonge Adriana”, die daar al op de rede lag. Het schip was een goed uitgerust fregat van 400 ton, dat onder het bevel stond van een geduchte zeeman, kapitein Bonn. De bemanning telde 29 koppen, en daarnaast waren er nog 100 soldaten, 4 officieren en enkele vrouwen en kinderen aan boord. Nagelaten aantekeningen bewijzen dat Siebold al tijdens de reis, die rond Kaap de Goede Hoop ging, natuurwetenschappelijke onderzoek deed. Na zijn aankomst op Java ging hij hier ijverig mee door.

Hij kwam begin april 1823 in Batavia aan en werd bij besluit van de Gouverneur-generaal vanaf 18 april ingedeeld bij het 5e Artillerie-regiment in Weltevreden. Na een verblijf van een maand, werd hij in de gelegenheid gesteld het tot dan toe nauwelijks onderzochte Japan te leren kennen. De Gouverneur-generaal Van der Capellen deed hem het voorstel om met de nieuwe Hollandse missie mee te gaan naar Japan en daar als arts bij de factorij op Deshima te blijven en zich in opdracht van de regering bezig te houden met natuurwetenschappelijk onderzoek. Het was een belangrijke tijd voor de ontwikkeling van de Nederlandse handelspolitieke interesse. Als Holland na afloop van de Napoleontische oorlogen zijn bezittingen in Oost-Indië zou behouden, zou het streven van de Nederlandse regering erop gericht zijn om op bewonderenswaardige wijze in de koloniën met nieuwe staats- en handelsmaatschappijen ook iets te doen voor de bevordering van de wetenschap en de kennis van die landen. De Gouverneur-generaal had al een hele serie nieuwe nederzettingen, plantages en andere nuttige instellingen op Java gesticht en hij streefde ernaar, de natuurwetenschappelijke en volkenkundige verhoudingen van de verschillende koloniën te leren kennen evenals de volken waarmee Nederland handelsbetrekkingen onderhield.

Japan in het bijzonder, had de aandacht van de Nederlands-Indische regering getrokken. Dat land was tot dan toe voor alle Europese staten, met uitzondering van Nederland, gesloten gebleven. En hoewel de handel niet meer zoveel voordeel opleverde als in voorgaande jaren, hoopte men toch een grotere winst te halen uit het nog bestaande monopolie. Bij de plannen voor de verbetering van de handelsbetrekkingen met Japan dacht de Nederlandse regering aan instellingen die daar wetenschap zouden kunnen bevorderen. Men wist dat iedere Japanner de Europese wetenschap waardeerde, dat het volk weetgierig was en dat er een goede verstandhouding was met de Nederlanders op Deshima. Geneeskunde, natuurlijke historie en wiskunde waren geliefd bij alle Japanners en of het nu uit wetenschappelijke of andere interesse was, geschoolde personen op de Nederlandse factorij waren steeds zeer welkom geweest, met name artsen waren bijzonder welkom. Daarom dacht men door het sturen van iemand die zowel arts als natuuronderzoeker was, de handelspolitieke toekomst te ondersteunen. Met veel genoegen nam Siebold een taak op zich die zo tegemoetkwam aan zijn wensen en die het doel dat hij zich bij zijn reis naar Oost-Indië gesteld had zo dichtbij bracht. Nadat hij in Buitenzorg, op het landgoed van zijn weldoener, Gouverneur-Generaal Baron van der Capellen afscheid had genomen, schafte hij een aantal van de meest noodzakelijke natuurkundige en wiskundige instrumenten aan. Het is interessant is om te weten dat daarbij een grote elektriseermachine, een luchtpomp en een galvanisch apparaat waren, apparaten die hij onder de aandacht van Japanner wilde brengen.

De schepen met bestemming Japan lagen klaar op de rede van Batavia. Het waren “de Drie Gezusters” en “de Onderneming” en de afvaart was vastgesteld op 28 juni. De gezant, het hoofd van de Nederlandse handelsdelegatie, overste de Stürler, begaf zich aan boord van het eerste van de beide schepen en zijn staf, waartoe ook Siebold behoorde, scheepte zich met hem in.

Siebolds reisjournaal bevat interessante aantekeningen over deze reis, die ook een inzicht geven in zijn geestelijke beleving.

“Negen maanden geleden,” staat er ergens, “heb ik Europa verlaten. Vijf maanden heb ik op zee doorgebracht en daarna gelukkig het land van mijn bestemming bereikt. Als nieuwkomer in een tropisch klimaat werd ik overvallen door een ernstige ziekte en ik was als militair arts vaak ontevreden. Onverwachts ben ik weggerukt uit deze toestand en ben ik dichterbij bij het doel gekomen dat ik mij had voorgenomen bij mijn vertrek naar Oost-Indië. Onverwachts moest ik leven met de gedachte op weg te zijn naar een zeer bijzonder land, een van de verste die bezocht worden door Europeanen. Maar helaas niet naar een land waar Europeanen als vrije mensen kunnen leven. Neen, naar een land waar de wijsheid van de regering van een Aziatische natie ons afgescheiden houdt van al het vrije verkeer met volk en land. Maar mijn moed wordt gesterkt door voorbeelden van enthousiasme en uithoudingsvermogen, die blijken uit de levensverhalen van natuuronderzoekers en reizigers. En als een jonge reiziger in zijn rijke geprikkelde verbeelding zich voorneemt net als deze natuuronderzoekers iedere last te dragen en alle gevaren te trotseren, dan voelt hij zich onweerstaanbaar gemotiveerd om de plaats tegemoet te zeilen waar voor de aanbidders en de bevorderaars van de wetenschap een offerhaard brandt, om daar ook zijn geringe gaven neer te leggen.”

Met deze voornemens verliet Siebold Batavia en begon de moeizame reis met het langzaam zeilende schip, waarop het wemelde van allerlei tropisch ongedierte en waar het drinkwater slecht en het eten van nog mindere kwaliteit was.

De gevaarlijke reis bereikte op 5 augustus zijn hoogtepunt, toen het schip onder de kust van Japan terechtkwam in een cycloon, die op die wateren daar een taifoen genoemd wordt. De beschrijving van deze storm, die het schip in het grootste gevaar bracht, vinden we in het reisjournaal in pakkende bewoordingen neergeschreven. Gelukkig weerstond het sterk gebouwde schip de botsing met de elementen en leidde zijn reizigers op 11 augustus 1823 in de haven van Nagasaki.

Zo was Siebold gelukkig goed aangekomen bij het doel dat hij wenste en hij ging meteen aan het werk. Dit werk werd niet alleen verzwaard door het wantrouwen van de Japanners en de despotische strengheid waarmee de Nederlanders afgesneden waren van alle omgang met de locale bevolking, maar ook door kleingeestige intriges en jaloersheid van zijn Europese lotgenoten op Deshima. De daar aanwezige tolken, die bijna beter Nederlands spraken dan Siebold, hadden al snel de verdenking gekregen dat hij geen echte Nederlander was. Gebruik makend van de gebrekkige kennis van de geografie werd deze beambten uitgelegd dat Siebold anders was omdat hij geen Nederduitser of Nederlander was, maar een Hoogduitser. En om dit begrip te vertalen gebruikte men de karakteristieke uitdrukking “Jama Hollanda”, dat betekent “Berghollander” of “Wilde Hollander”.

Over Siebolds werkzaamheden in Japan bezitten wij een interessant document in de brief die hij op 18 november 1823 aan zijn oom Adam Elias Siebold richtte. — Hij schreef onder andere: “Ik ben goed in Japan aangekomen en beleef de gelukkigste dagen van mijn leven met onvermoeibare werkzaamheden op het gezamenlijke veld van de natuur- en geneeskunde. Het onderzoeken van het merkwaardigste land ter wereld wordt dus mijn opdracht — Volgend jaar zal ik u een interessante verhandeling over de toestand van de geneeskunst, de chirurgie en de verloskunde in Japan sturen en de gegevens hierover ieder jaar aanvullen. Ik verwacht een tekenaar uit Europa te krijgen die daarbij nuttig voor mij kan zijn. Ik heb een dissertatie geschreven over de “Historia naturalis in Japonia statu” etc. Ik heb daarin 25 dieren beschreven die tot nu toe in geen enkele publicatie worden genoemd als in Japan voorkomend. — Ik heb veel zoölogische ontdekkingen en nog veel meer botanische ontdekkingen gedaan. — Ik geef hier wekelijks lezingen in het Nederlands over natuur- en geneeskunde. Ik blijf hier minstens zes jaar en ik ga hier pas weg als ik een uitgebreide beschrijving van Japan, een Museum Japonicum en een Flora klaar heb, en dan geloof ik onze naam in Europa eer aan te hebben gedaan.”

In het naschrift vermeldt hij bescheiden: “Ik heb het vaccineren ingevoerd in Japan.” Deze onmetelijke weldaad voor Japan werd ook bevestigd in zijn dagboek over de reis naar Jedo in het jaar 1826, toen hij verschillende inentingspogingen deed en de lijfartsen van de Sjogun leerde hoe ze deze behandeling moesten uitvoeren. Zo hield Siebold zich bezig met werkzaamheden die hem voldoening gaven en zijn betrekkingen met de Japanse geleerden en artsen konden niet beter zijn. Zelfs de strenge regeringsambtenaren knepen een oogje toe en stonden hem langzamerhand toe Deshima dagelijks te verlaten, terwijl de overige leden van de factorij inclusief het hoofd, zo streng als staatsgevangenen werden bewaakt en slechts één- of tweemaal per jaar het eiland mochten verlaten en dan nog alleen onder toezicht van Japanse ambtenaren. Siebold kwam later, natuurlijk onder een Japanse naam, in het bezit van een landhuis in Narutaki dat nu nog in het bezit van de familie is. In dat huis verzamelden zijn leerlingen zich. Van alle landstreken stroomden zieken toe, en daar kwamen alle weet- een leergierigen bij elkaar om de vreemde “meester”, zoals ze hem noemden, te zien en te horen. Het was een geestelijke missie in de ware zin van het woord.

In de heelkunde had hij zich speciaal toegelegd op de oogheelkunde en daarmee ook succes gehad. De voor Japanse artsen onbekende staaroperatie, waardoor talrijke blind geworden mensen het licht in de ogen terugkregen, maakte Siebold in de ogen van het volk een ware “wonderdokter” in de beste zin van het woord. — Zelfs vandaag de dag circuleren in de volksmond nog fabelachtige legenden over kuren die hij volbracht en over het aantal mensenlevens, dat hij door zijn kundigheid gered heeft. Omdat veel van zijn leerlingen zelf oudere artsen waren, die zelf al een kring van eigen leerlingen hadden, groeide het aantal aanhangers van de nieuwe wetenschap of, zoals zij het noemden de Hollandse school (in tegenstelling tot de Chinese school, die door hen hevig bestreden werd) als een sneeuwbal, en de wortels van deze vereniging drongen door tot in de verste provincies en koloniën van Japan. Alleen daarom was het mogelijk dat het zaad dat was gezaaid tijdens een zevenjarig verblijf, zich kon verspreiden en in de bodem kon dringen. Ook in deze tijd vindt men, zelfs in de hoogste regeringskringen, nog mannen die door leerlingen van Siebold een eerste indruk kregen van de Europese leefwijze en van de westerse wetenschap. Aan deze mannen dankt Japan zijn verrassende ommezwaai en vooruitgang.

Siebold bezat door zijn veelzijdige scholing echter ook die eigenschappen die wijsgerige Japanners aantrok. Hij combineerde een vriendelijke manier van doen met een zorgzame eerbied voor alles wat voor Japanners heilig en verheven is, deze eigenschappen waren de garantie voor zijn succes. Vanaf het begin had hij het tot zijn principe gemaakt, voor zijn behandeling van de zieken geen betaling aan te nemen. De van nature vrijgevige Japanners, konden en wilden hierin niet bij hem achterblijven en overlaadden hem met geschenken, die echter altijd een volkenkundige waarde of een wetenschappelijke interesse moesten hebben om door hem aangenomen te worden. Terwijl de toenmalige regering juist de verkoop van alle boeken over het bestuur, de topografie of geschiedenis van het land ten strengste verbood, en ook alle voorwerpen met betrekking tot religie, krijgskunst en het hofleven geheim had verklaard, een verordening die zo ver ging dat de uitvoer van cultuurvoorwerpen, wapens, munten, kaarten en de meeste boeken (met uitzondering van die met een totaal onschadelijke inhoud) verboden was en dat zelfs bij kleine modellen en speelgoed de miniatuurwapens er voor de uitvoer afgenomen moesten worden, slaagde Siebold er in, een zeker gezien deze omstandigheden buitengewoon rijke verzameling samen te stellen. Veel geheime wensen van de “meester” werden door dankbare leerlingen en patiënten vervuld, en de “dissertaties” (in de Hollandse taal), die leerlingen moesten maken die een doctorstitel wilde hebben, en waarvoor Siebold het thema opgaf, bevatten meestal wetenschappelijke bijdragen tot de kennis van het land, zijn geschiedenis, verhalen, zeden en gebruiken die anders door de ambtelijke spionnen van de zogeheten ometskés nauwelijks zouden zijn doorgelaten. Tenslotte volgde in 1826 de gezantschapsreis naar Jedo, naar het hof van de Sjogun die toen door de buitenlanders als zogenaamde wereldlijke keizer, als de (de facto) regent van het land erkent werd. Het werd Siebold vergund om deze reis mee te maken, begeleid door een aantal van zijn meest toegewijde leerlingen en een voortreffelijke schilder.

Op de vijftiende februari verliet het gezantschap Nagasaki, reisde over Simonoseki en Ōsaka naar Kioto, de oude keizerstad, en bereikte na een lange reis over land en water Jedo waar de audiëntie bij de Sjogun plaatsvond volgens het in Japan gebruikelijke ceremonieel. De Nederlanders moesten op hun knieën liggend, buigen voor de vorst die zich dan verwaardigde de voor hem meegebrachte geschenken, naar Japanse opvatting een soort belasting, genadevol in ontvangst te nemen. Het verblijf in Jedo was weliswaar kort, doch het gelukte hem vriendschap te sluiten met de hofartsen van de Sjogun en kennis te maken met verschillende geleerden, waaronder de hof-astronoom Takahasi Sakasajemon hetgeen later zowel voor hem als voor Siebold zelf noodlottig zou worden. Zijn leerlingen hadden de regering gesuggereerd om Siebold na het vertrek van het gezantschap in Jedo te houden. Maar hoewel de Nederlandse regering vertrouwelijk al toestemming had gegeven, mislukte de opzet op het laatste moment door de oppositie van de artsen van de Chinese school en door het gebrek aan begrip van de gezant die bovendien zo tactloos was ruzie te maken met hogere rijksambtenaren over een vraag van ondergeschikt belang. Enerzijds waren de gevolgen van een langer verblijf van Siebold in die tijd in Jedo onvoorspelbaar geweest, anderzijds was Siebold dan misschien het slachtoffer geworden van zijn eigen onderzoekingsdrift als de catastrofe die later ontstond door de ontdekking van zijn cartografische werk in niet in het verre provinciestadje Nagasaki, maar in de hoofdstad zelf onder het oog van de Sjogun was gebeurd.

Op de heen- en terugreis had hij met zijn studenten in het geheim op belangrijke geografische punten lengte- en breedtemetingen genomen en een hydrografische opname van de zee-engte bij Simonoseki, de Japanse Dardanellen uitgevoerd. De observaties door middel van een sextant en een chronometer werden aan de ambtenaren uitgelegd als noodzakelijk voor de regeling van de reistijden en de magnetische instrumenten werden in meegenomen in de voering van hoeden. De grootste problemen gaven de peilingen van de diepte van de zee en de hoogtemetingen. Het meten van de hoogte van de Fusijama door een van zijn leerlingen werd als zeer belastend beschouwd voor Siebold toen hij later beschuldigd werd van landverraad. Reizigers van tegenwoordig hebben geen idee van de moeilijkheden die onderzoekers destijds in Japan moesten overwinnen. Het ontbreken van de juiste instrumenten was een van de grootste problemen. Zo beschrijft Siebold in zijn dagboek, dat hij bijvoorbeeld zelf zijn hoogtebarometer moest construeren, wat hem uiteindelijk na veel moeilijkheden lukte.

[… wordt vervolgd…]


Het is dit jaar precies 200 jaar geleden dat Siebold aankwam in Japan. Hij vertrok op 28 juni 1823 vanaf Batavia voor de zes weken durende overtocht. Zijn verslag van deze reis werd voor het eerst gepubliceerd in 1897, in de heruitgave van zijn monumentale werk Nippon. Ter gelegenheid van de tweehonderdste verjaardag van deze reis zullen wij gedurende de komende zes weken zijn reis volgen aan de hand van dit reisverslag.


Bron: Siebold, Ph. Fr. von., Nippon. Archiv zur Beschreibung von Japan und dessen Neben- und Schutzländern Jezo mit den südlichen Kurillen, Sachalin, Korea und den Liukiu Inseln. Herausgegeben von seine Söhnen. Würzburg und Leipzig, 1897.

Vertaling Martien J. P. van Oijen

Lees verder over Siebold