18 juli 1823 — Dag 21

Sieboldblog albatros

Albatros

Iedere dag een stukje uit het dagboek van Siebold van de reis van Batavia naar Japan in het jaar 1823.

18 juli 1823 — Dag 21
’s Morgens zien we eindelijk Pulo Condore aan de horizon in het noordwesten, op een afstand van 24 zeemijlen, en komen we een Chinees schip tegen. Deze schepen, bekend onder de naam Jonk (ze heten eigenlijk yang-tchuan wat in het zuid Chinese dialect klinkt als yong-schon of shong-schon, en zeeschip betekent), zijn plomp en ruw getimmerd en komen qua grootte dicht bij onze koopvaardijschepen van 250-300 lasten [1 last = 2000 kg]. De galerij en de spiegel zijn zeer hoog, en omdat ze naast een vlakke kiel geen grote diepgang hebben, lijken ze zelfs groter dan onze koopvaardijschepen, maar ze kunnen nauwelijks de helft van de lading bevatten. Buiten het ruime dek, een soort van galerij en de kajuit, die ook als tempel dient, bieden ze voor de opvarenden weinig comfort, terwijl er vaak drie- tot achthonderd Chinese gelukzoekers mee van hun vaderland naar Java gebracht worden. De schepen zijn slecht onderhouden en zeer vuil. Ze voeren twee zware, dikke masten, die uit meerdere stukken bestaan die door middel van ijzeren ringen bijeengehouden worden. De zeilen gemaakt van bamboematten zijn al net zo plomp. De kabels zijn gemaakt van rotan, de dunnere uit het netvormige weefsel van de bladstelen van de bezempalm (Chamaerops excelsa), en de ankers zijn van hout. Deze Chinese handelsschepen varen, net als die van ons, onder een eigen naam en hebben een bemanning van 90-100 koppen. Op langere reizen dienen Portugezen uit Macao als stuurlui. Soms hebben ze eigen stuurlieden die alleen met het kompas en naar de hen bekende kusten en eilanden hun koers uitzetten. Men hoort vaak [verhalen] over het verongelukken van jonken in Indische wateren, en omdat ze het eenmaal bijgezette grootzeil niet snel kunnen innemen en maar langzaam kunnen laten minderen, slaan ze bij valwinden gemakkelijk om.

Pulo Condore is eigenlijk een groep van kleine eilanden waarvan de grootste 2 geografische mijlen lang en 1½ breed is. Een 1800 voet [540m] hoge piek maakt dit eiland gemakkelijk te herkennen en niet te verwarren met een van de anderen. Volgens Horsbourgh ligt het op 8°40′ noorderbreedte en 106°42′ oosterlengte. Wij sturen westelijk van Pulo Sapatu, dat we op 19 juli bij het aanbreken van de dag bereiken. Deze Maleise naam kreeg het eiland omdat het vanuit de verte lijkt op een Chinese schoen. Volgens Horsbourgh ligt het op 10°0′ noorderbreedte en 109°2′30′′ oosterlengte.

We zagen hier veel zeevogels waaronder een Albatros en wel van de soort die beschreven is als de Chinese Albatros (Diomedae fuliginosa Lath.). Hij was net zo groot als een gans. — Over de soorten en variëteiten van deze reus onder de zeevogels, die al onder de Spaanse naam Alcatraz genoemd worden door de zeevaarders van zestiende eeuw, is men het nog niet eens. Op mijn zeereizen, waarbij ik deze merkwaardige zeevogel onder verschillende hemelstreken waarnam, en verschillende exemplaren schoot en onderzocht, werd mij het volgende bekend.

Diomedea chlororhychos Lath., is de meest algemene soort. Ik zag veel exemplaren ervan in de Atlantische oceaan op 28° noorderbreedte en 10° westerlengte van Greenwich, en in de Zuidzee op 40° noorderbreedte tot bij St Pauls eiland en Amsterdam, op welke hoogte hij voorkwam in het gezelschap van Diomedea melanophrys Temm. De laatstgenoemde is nauw verwant aan D. chlororhynchos, maar hij onderscheidt zich door een zwarte streep boven het oog. Op het genoemde eiland [Pulo Sepatu] werd hij geschoten door Boié en Macklot.

De laatste tijd schijnt Diomedea exulans Lath. zeldzamer te worden. Deze reuzenalbatros, die zeelieden vanwege zijn opvallende grootte en zijn verschijning rond de Kaap, de Kaapse Hamel (berggeit van de Kaap) noemen, verscheen ons bij de Kaap en volgde ons tot op enkele graden oostelijk van de eilanden St. Paul en Amsterdam. Hij onderscheidt zich al in de vlucht van de andere soorten door zijn grootte, zijn witte snavel en zijn witte poten. Zijn kleur wisselt en schijnt afhankelijk te zijn van het geslacht en de leeftijd. Ik zag twee variëteiten. Van de ene variëteit schoot ik er een die met uitgespreide vleugels een breedte van 10 Parijse voet [ca 300 cm] had. De eerste ondersoort, de eigenlijke D. exulans, onderscheidt zich door zijn witte verenkleed. Alleen de vrouwtjes zijn grijsbruin op de rug. De andere ondersoort, die naar alle waarschijnlijkheid Diomedea spadicea Lath. is, is even groot als D. exulans. Zijn verblindend witte kop en witte snavel bij een zwartig bruine rug, vuil-bruine buik en aan de buitenkant zwarte en van binnen wittige vleugels zijn niet te miskennen. Mogelijk is het een aparte soort.

Diomedea fuliginosa Lath. zag ik slechts eenmaal in de Chinese zee en hij was zeldzaam in de Zuidzee. In Japan verkreeg ik een exemplaar dat geschoten was op de kust van Satsuma. Hij is eenvoudig vanaf het schip te herkennen aan zijn matige grootte, zwarte snavel en zwarte poten.

Als een zeer merkwaardige variëteit van D. branchyura benoemde Temminck een Albatros die ik in het jaar 1826 tijdens mijn reis naar Jedo [Tokyo] aan de oostkust van Nippon bemachtigde. Temminck beschouwt hem als een zeer oud exemplaar van D. brachyura.

De Albatros volgt vaak wekenlang een schip, verlaat het dan enkele dagen, en zoekt het weer op. Een witkoppige Albatros, die ik door zijn vleugel geschoten had, waardoor er een slagpen naar beneden hing die hem onderscheidde van andere vogels, volgde ons verschillende weken in de Zuidzee. De vogels doen dit omdat ze hongerig zijn. Naast enkele kleine Sepia’s vond ik meestal scheepsafval in hun maag. Het voorkomen van weekdieren in de magen is echter geen bewijs dat ze geen vissen eten. Op de grote Oceaan lukt het hun alleen niet vaak om ze te bemachtigen.


Het is dit jaar precies 200 jaar geleden dat Siebold aankwam in Japan. Hij vertrok op 28 juni 1823 vanaf Batavia voor de zes weken durende overtocht. Zijn verslag van deze reis werd voor het eerst gepubliceerd in 1897, in de heruitgave van zijn monumentale werk Nippon. Ter gelegenheid van de tweehonderdste verjaardag van deze reis zullen wij gedurende de komende zes weken zijn reis volgen aan de hand van dit reisverslag.


Bron: Siebold, Ph. Fr. von., Nippon. Archiv zur Beschreibung von Japan und dessen Neben- und Schutzländern Jezo mit den südlichen Kurillen, Sachalin, Korea und den Liukiu Inseln. Herausgegeben von seine Söhnen. Würzburg und Leipzig, 1897.

Vertaling Martien J. P. van Oijen

Lees verder over Siebold