Collectiedatabase
Uemura Yohei 上村与兵衛
This multiple-sheet design by Kunisada portrays a Sukeroku play. First performed in the early 18th century, many adaptations of the vendetta tale have appeared on the stage since. The story always centers on Sukeroku, a young hotheaded samurai who searches the Yoshiwara brothel district for his father’s killer, the bearded villain Ikyū. At the same time, the courtesan Agemaki is caught up in a love triangle with the two men. In 1822 in the Kawarasaki Theatre in Edo a version was performed called Sukeroku sakura no futaeobi (Sukeroku, Two Cherry Blossom Sashes), with the kabuki superstar Matsumoto Kōshirō V (1764–1838) in the lead role of Sukeroku. Kōshirō V was actually more famous for his depiction of the story’s villain, Ikyū. However, on this occasion that role belonged to Nakamura Daikichi (1773–1823), in one of his final performances.
Nakamura Daikichi [in de rol van] de Bebaarde Ikyū (R), Matsumoto Kōshirō V als Hanakawado Sukeroku (MR), Onoe Kikugorō III als Agemaki van het Miuraya-bordeel (ML) en Seki Sanjūrō II als Shinbei de Sake-verkoper (L)
Iseya Kisaburō (Man’yōdō) 伊勢屋喜三郎 (万葉堂)
Verhalen van Hedendaagse Galante Mannen is een serie van 36 ontwerpen die Yoshitoshi vroeg in zijn carrière heeft gemaakt. De set draait om twee rivaliserende gokbendes die tot een bloederig conflict kwamen in de jaren 1840, in het gebied rondom de monding van de Tone-rivier in het noordoosten van de hedendaagse prefectuur Chiba.
De twee bendeleiders (oyabun) waren Iioka no Sukegorō (1792–1859) en Sasagawa no Shigezō (1810–1847), hun namen afgeleid van hun territoria rondom Iioka-strand en de Sasa-rivierbedding. In de teksten, geschreven door fictie-schrijver Sansantei Arindō (ookwel Jōno Saigiku, 1832–1902), hebben de twee rivalen de pseudoniemen Sutegorō en Higezō gekregen om zo de censuur te omzeilen. Hun vete duurde een aantal jaren voort totdat Sukegorō een trawant eropuit stuurde en Shigezō liet vermoorden in 1847, op zo'n achterbakse manier dat zelfs sommigen van zijn volgers (kobun) het afkeurden.
Een klein groepje van Shigezō's volgers, waaronder zijn opvolger Seiriki no Tomigorō (soms geschreven als Tamigorō, echte naam Shibata Sasuke, 1817?–1849), wilden hem wreken en vielen in 1849 Sukegorō aan, maar zonder succes en Tomigorō pleegde zelfmoord toen hij omsingeld was door Sukegorō's handlangers. Dat lijkt het conflict grotendeels beëindigd te hebben.
De bendeoorlog was zo grootschalig dat het veel aandacht kreeg van de bevolking van Edo en het deed hen denken aan de grote samoerai-strijden van vanouds. Het werd al snel onthaald als de "Suikoden van het Tenpō-tijdperk" door professioneel verhaalverteller (kōdanshi) Takarai Kinryō I. Daarmee refereert hij naar het enorm populaire Chinese boek Suikoden (Water Margin) dat gaat over 108 heldhaftige bandieten die de corrupte ambtenaren tarten. De Edo-bevolking was dol op ruige krachtpatsers die zich weinig aantrokken van autoriteit en niet veel later werd een kabuki-toneelstuk in Edo uitgevoerd dat was gebaseerd op deze gebeurtenis, waarin de gokbazen en hun handlangers werden neergezet als overdreven sterke, ruige, maar nobele personages. Ook in Yoshitoshi's ontwerpen vertonen de mannen bovenmenselijke krachten, terwijl de teksten van Sansantei hun galanterie en goedaardigheid benadrukken.
Deze tekst vertelt hoe Sukegorō als jongeman roem verwierf toen hij Ikeda Kaku, een beruchte rōnin, ervan weerhield een klein dorpje te terroriseren in een dronken razernij. Het beeld toont hoe hij een gewapende Kaku, die bekend stond als een meesterzwaardvechter, met zijn blote handen tegen de grond werkt.
De tekst gaat ook in op Sukegorō's karaktertrekken: evenwichtig, beheerst, en berekenend, Sukegorō hecht boven alles waarde aan rijkdom en macht en heeft weinig respect voor het mensenlijk leven (“heeft een lagere dunk van het menselijk leven dan van een ganzenveer” inochi o gamō yori mo karonzu 命を鵞毛よりもかろんず).
De tekst noemt ook enkele van zijn belangrijkste handlangers: Sunosaki Matakichi 洲の崎亦吉, Niimachi Kanta 新待勘太, Oshita (Oshita no Rishichi) 尾下 ([sic] 小下), Kirishima (Kirishima Matsugorō) 桐島, and Sageo (Sageo no Isuke) 下緒. Tot slot beschrijft het kort het conflict tussen Sukegorō en zijn rivaal Sasagawa no Higezō (Shigezō) en laat de lezer weten dat hij wel drie keer aan de dood is ontsnapt en vreedzaam is gestorven aan ouderdom.
Iioka no Sutegorō
Iseya Kisaburō (Man’yōdō) 伊勢屋喜三郎 (万葉堂)
Verhalen van Hedendaagse Galante Mannen is een serie van 36 ontwerpen die Yoshitoshi vroeg in zijn carrière heeft gemaakt. De set draait om twee rivaliserende gokbendes die tot een bloederig conflict kwamen in de jaren 1840, in het gebied rondom de monding van de Tone-rivier in het noordoosten van de hedendaagse prefectuur Chiba. De twee bendeleiders (oyabun) waren Iioka no Sukegorō (1792–1859) en Sasagawa no Shigezō (1810–1847), hun namen afgeleid van hun territoria rondom Iioka-strand en de Sasa-rivierbedding. In de teksten, geschreven door fictie-schrijver Sansantei Arindō (ookwel Jōno Saigiku, 1832–1902), hebben de twee rivalen de pseudoniemen Sutegorō en Higezō gekregen om zo de censuur te omzeilen. Hun vete duurde een aantal jaren voort totdat Sukegorō een trawant eropuit stuurde en Shigezō liet vermoorden in 1847, op zo'n achterbakse manier dat zelfs sommigen van zijn volgers (kobun) het afkeurden. Een klein groepje van Shigezō's volgers, waaronder zijn opvolger Seiriki no Tomigorō (soms geschreven als Tamigorō, echte naam Shibata Sasuke, 1817?–1849), wilden hem wreken en vielen in 1849 Sukegorō aan, maar zonder succes en Tomigorō pleegde zelfmoord toen hij omsingeld was door Sukegorō's handlangers. Dat lijkt het conflict grotendeels beëindigd te hebben. De bendeoorlog was zo grootschalig dat het veel aandacht kreeg van de bevolking van Edo en het deed hen denken aan de grote samoerai-strijden van vanouds. Het werd al snel onthaald als de "Suikoden van het Tenpō-tijdperk" door professioneel verhaalverteller (kōdanshi) Takarai Kinryō I. Daarmee refereert hij naar het enorm populaire Chinese boek Suikoden (Water Margin) dat gaat over 108 heldhaftige bandieten die de corrupte ambtenaren tarten. De Edo-bevolking was dol op ruige krachtpatsers die zich weinig aantrokken van autoriteit en niet veel later werd een kabuki-toneelstuk in Edo uitgevoerd dat was gebaseerd op deze gebeurtenis, waarin de gokbazen en hun handlangers werden neergezet als overdreven sterke, ruige, maar nobele personages. Ook in Yoshitoshi's ontwerpen vertonen de mannen bovenmenselijke krachten, terwijl de teksten van Sansantei hun galanterie en goedaardigheid benadrukken.
Hier is Sasagawa Shigezō (echte naam Iwase Shigezō, hier onder het pseudoniem Kasagawa Higezō) aan het worstelen met een woeste stier en staat op het punt het beest een flinke dreun te verkopen. De tekst geeft enige toelichting over het leven van Shigezō, inclusief het voorval met de stier (zie Inscriptie).
Kasagawa Higezō
Daikokuya Matsuki Heikichi (Shōjudō) 大黒屋松木平吉 (松寿堂)
One of most dramatic accounts of women wielding swords in anger concerns this revenge killing, in which the avengers were the man's two daughters: Miyagino and Shinobu.
Popular accounts of this affair exist in many versions. The factual basis of the story concerns a samurai called Shiga Daishichi, who was on the run because of a misdemeanor and hid in a paddy field, in a village near Shiroishi Banashi in Mutsu Province. By chance, he was observed by a farmer, Yomosaku, who had been transplanting rice seedlings, and in his surprise Shiga Daishichi panicked and killed him. Yomosaku had two daughters, the eldest of whom, Miyagino, had (according to the more romantic versions of the tale) been engaged to be married to a samurai, but through poverty had been sold into prostitution and become a tayū — a sex worker of the highest status — in Yoshiwara, in Edo. The younger daughter, Shinobu, intending to tell her elder sister about her father's death, went to Edo, where she tracked down her sister. They then secretly slipped away from Yoshiwara in order to seek revenge for their father's death, and began to study the martial arts under the guidance of Miyagino's samurai fiancé. They were eager in their pursuit of knowledge, and the result was the vengeance on their father's enemy, Shiga Daishichi, in 1649.
The sisters were determined to carry out the revenge themselves, and the details are largely historical. When the time was ripe, they went through the formalities of asking their daimyō for authorization to avenge the death of their father. There was, in this case, no need for a long search for the enemy, as he had remained in the daimyō's service. The lord accordingly ordered the man to be brought before him to face the girls in combat. Miyagino was armed with a naginata while Shinobu wielded a kusarigama, the sharpened sickle with a long weighted chain. Shiga Daishichi's sword was rendered ineffectual with the aid of the chain, and the other sister finished him off with her naginata.
Stephen Turnbull, The Samurai Swordsman: Master of War, p. 152
The keisei Miyagino and her Little Sister Shinobu
Deze Hollander is afgebeeld met een vreemd grijnzend gezicht en krullend haar. Hij heeft een lang gewaad aan, versierd met een motief van doorns. Met een hand houdt hij een trommel vast, met de andere een kind dat over zijn schouder hangt. Het kind trekt speels aan een koord dat vastgebonden zit aan de trommel.
Zulke kinderen zijn vaak afgebeeld in netsuke en staan bekend als karako, oftewel 'kinderen uit de Chinese Tang-dynastie'. Ze symboliseren de onschuld en vreugde van de kindertijd en zijn te herkennen aan twee plukjes haar aan beide kanten van hun hoofd. De plukjes zijn vaak, net zoals hier, ingelegd met hoornkoraal.
Voor verdere informatie over de afbeelding van buitenlanders in snijkunst, zie ons collectie-verhaal: Hollanders in Japanse snijkunst.
Masatomo was een snijder uit Ise, actief van 1830 tot 1853. Hij wordt o.a. beschreven in Bushell (1961, p. 258, cat. 627) en Davey (1974, p. 492, cat. 1475).
Hollander met een kind op de rug en een trommel
Deze Hollandse dame is op stap, met haar hond aan de lijn. In haar hand draagt ze een handtas en op haar hoofd een brede hoed, waarvan een stukje is afgebroken. Onder haar jurk draagt ze schoentjes met een hoge hak.
Deze netsuke komt hoogstwaarschijnlijk uit de periode dat Japan weer geopend was voor buitenlanders, grofweg rond 1860. Voor die tijd werden buitenlandse vrouwen niet toegelaten in Japan. Mannelijke Nederlanders en Chinezen waren de enige buitenlanders die er mochten verblijven, exclusief op kleine handelsposten in Nagasaki.
Voor verdere informatie over de afbeelding van buitenlanders in snijkunst, zie ons collectie-verhaal: Hollanders in Japanse snijkunst.
De snijder, Kazuyuki, wordt ook genoemd in Bushell (1961, p. 238, cat. 359; getranscribeerd als Isshi) en in Jirka-Schmitz (2005, p. 308, cat. 701). In beide gevallen lijkt het karakter 之 anders gesneden dan bij dit exemplaar; mogelijk gaat dit om een andere snijder met dezelfde naam.
Hollander met een brede hoed en een hond
Deze Hollander ondersteunt met zijn rechterhand een kind op zijn rug en houdt met zijn linkerhand een masker en kleed vast voor de leeuwendans. De leeuwendans wordt weinig geassocieerd met Hollanders, maar de gekrulde pruik en overdreven gelaatstrekken van zijn gezicht zijn onmiskenbare kenmerken van Hollanders in netsuke.
Zulke kinderen zijn vaak afgebeeld in netsuke en staan bekend als karako, oftewel 'kinderen uit de Chinese Tang-dynastie'. Ze symboliseren de onschuld en vreugde van de kindertijd. Ze zijn doorgaans te herkennen aan twee plukjes haar aan beide kanten van hun hoofd, maar deze heeft er maar één, pal bovenop. Verder heeft hij een trommel in zijn hand.
Deze plukjes haar zijn vaak, net zoals hier, ingelegd met hoornkoraal. Ook de ogen van het leeuwendans-masker en de knopen van het kleed zijn hiermee ingelegd.
Voor verdere informatie over de afbeelding van buitenlanders in snijkunst, zie ons collectie-verhaal: Hollanders in Japanse snijkunst.
Masakazu (正一) was een populaire artiestennaam onder netsuke-snijders, omdat de karakters eenvoudig te graveren waren. Waarschijnlijk betreft dit een werk van dezelfde Masakazu als beschreven in Jirka-Schmitz (2005, p. 311), namelijk een werkplaats in Kyoto vroeg in de 19e eeuw: de signatuur is identiek aan die van cat. 102 en het leeuwendans-masker is in dezelfde stijl gesneden als die van cat. 302.
Hollander met een kind op de rug en een leeuwendans-masker
Deze Hollander is herkenbaar aan zijn lange, krullende haar en overdreven gelaatstrekken. Hij draagt een monnikspij, versierd met een bloempatroon. Hij heeft een trommel over zijn schouder geslagen, waarvan het koord naar beneden bungelt. Er hangt een kind aan zijn knieën die aan het koord van de trommel trekt om het instrument in handen te krijgen.
Zulke kinderen zijn vaak afgebeeld in netsuke en staan bekend als karako, oftewel 'kinderen uit de Chinese Tang-dynastie'. Ze symboliseren de onschuld en vreugde van de kindertijd en zijn te herkennen aan twee plukjes haar aan beide kanten van hun hoofd. De plukjes zijn vaak, net zoals hier, ingelegd met hoornkoraal.
Voor verdere informatie over de afbeelding van buitenlanders in snijkunst, zie ons collectie-verhaal: Hollanders in Japanse snijkunst.
Er zijn meerdere netsuke-snijders bekend die hun werk signeerden met Masatomo (正友). Gezien de leeftijd van dit exemplaar is het waarschijnlijk gesneden door de Masatomo die laat in de 18e eeuw in de regio van Osaka en Kyoto actief was (zie Davey, 1974, p. 492, cat. 1475).
Hollander met een kind aan de knieën en een trommel